dinsdag 17 november 2015

De Kaloot

Neen, dit blogje gaat niet over een tsjeef, maar over een strand.

Het heeft zijn naam niet mee, dit strand. Misschien heb je er nog nooit van gehoord, maar de Kaloot is in beperkte kringen redelijk bekend. Een mooie plek is het nochtans niet. Gelegen in een Zeeuws-Vlaams industriegebied annex haven (Sloehaven) en met een kerncentrale op steenworp afstand (Borssele) is het niet de meest aantrekkelijke plek om er met het gezin een strandvakantie door te brengen.


Zeeraket (Cakile maritima) op de Kaloot

En toch troffen we er een schare typische dagjestoeristen aan, gelegen op strandhanddoeken of onder strandparasols. Maar dat is wellicht toch niet het publiek dat het strand het meest aandoet. Een typische bezoeker van de Kaloot ligt niet neer maar stapt bedachtzaam, ietsjes voorovergebogen, met de handen op de rug over het strand. Hij/zij schijnt niet geinteresseerd te zijn in de vele tankers en vrachtschepen die kort voor het strand passeren. Noch kijkt ie op naar de indrukwekkende stoomwolk uit de koeltoren of de sluis waar het koelwater uit gutst. En meestal draagt ie ook een zakje met zich mee.

Nee, de ogen zijn gericht op de vloedlijn. Net als op elk strand bestaat deze uit schelpen. Maar hier op de Kaloot zijn dat wel bijzondere schelpen - het zijn fossiele schelpen. Af en toe bukt de typische bezoeker zich en monstert dan zijn vondst. En hij kan kritisch zijn, want het strand is een echte schatkamer! Door alle grondverzet dat er in het Sloegebied gebeurde en door het steeds opnieuw uitdiepen van de vaargeul in de Schelde worden steeds nieuwe fossiele zandlagen verstoord en spoelen de fossiele schelpen aan. De Kaloot is daardoor een schijnbaar onuitputtelijke bron van plezier voor de fossielenjager.

Er is heel wat om te doen geweest, om dit strand. Want het is al bedreigd geworden door uitbreidingsplannen van de Sloehaven. Een comité zette zich toen in voor het behoud en als ik het goed begrijp bezit de Kaloot sindsdien een soort van beschermingsstatuut, dank zij een rechterlijke uitspraak.


We gingen er voor 't eerst naar toe eind augustus. En we deden heel wat mooie vondsten.

Allereerst waren er veel tapijtschelpen te vinden. Terwijl ik aan onze kust meestal de Gewone tapijtschelp aantref, vindt men hier als fossiel de Grijze tapijtschelp (Venerupsis senescens).


Venerupsis senescens (Grijze tapijtschelp)

Er waren fragmenten van een grote en dikschalige soort fossiele verwant van de Noordkromp: Pygocardia rustica rustica.


fragmenten van Pygocardia rustica rustica

Verder was ik heel hebberig wat Astartes betreft. Om levende astartes (o.a. Kastanjeschelp) aan te treffen moet je al naar het noorden. Maar hier liggen verschillende soorten voor het rapen. Vermits ik ze niet op het oog herken, nam ik er voldoende van mee.


Laevastarte sp.

Thuis determineerde ik ze met dit werk: "De fossiele schelpen van de Nederlandse kust". Dat had ik gekocht omdat ik nergens in de gewone schelpengidsen al deze fossiele schelpen terugvond.




Blijkbaar vond ik vooral Laevastarte bipartita, maar ook Laevastarte basteroti, Laevastarte ovacostata, Laevastarte omali omali en Astarte incerta. Tsja - ze bezitten geen Nederlandse naam.


<^ Laevastarte ovacostata, >^ Astarte incerta,
< Laevastarte basteroti en > Laevastarte omali omali

Verder één gebroken exemplaar van een Noordse cirkelschelpje (Lucinoma borealis)


Lucinoma borealis (Noordse cirkelschelp)

En twee soorten fossiele Marmerschelpen: Glycemeris variabilis, maar wellicht ook de dunschaliger Glycemeris obovata. Ik vind G. variabilis de mooiste -  met die knappe ribbels op het slot.

slot van Glycemeris variabilis
Glycemeris variabilis


Glycemeris obovata ringelei

Er waren veel fragmenten van Mantelschelpen. Ik vrees dat het veel geluk vergt om van deze breekbare schelpen volledige kleppen aan te treffen. Voor zover ik het kan uitmaken, vond ik stukken van Pecten complanatus, Wijde kamschelp (Aquipecten opercularis) en wellicht een stukje van Mimachlamys angelonii.


Pecten complanatus
Aquipecten opercularis (Wijde mantel)

























Eerst was ik niet zeker wat dit nu eigenlijk was toen ik het vond. Maar achteraf blij dat ik het niet heb laten liggen. Het is een fossiele oestersoort met een hele dikke bleekbruine schelp: Pycnodonte navicularis.


Pycnodonte navicularis

En ik sprong een gat in de lucht toen ik deze vond: een redelijk gave Walshoren (Scaphella Lamberti). Het is geen tweekleppige, zoals de voorgaande fossielen, maar een slakkesoort. Ik vind de ribbelstructuur op de binnenkant van de windingen prachtig. Meestal is het alleen die centrale spil die je terugvindt op het strand en zijn de breekbaarder windingen er al afgebroken.


Scaphella lamberti (Walshoren)

Er kwamen tenslotte nog twee fossiele penhorens in mijn vondstenzakje terecht: Turritella incrassata heeft in vergelijking met de hedendaags aan onze kust levende Gewone penhoren (Turritella communis) een sierlijker horen door de hogere ribbels op de windingen.


< Turritella communis (Gewone penhoren) en > de fossiele Turritella incrassata

Je ziet, even op fossielenjacht op de Kaloot levert heel wat op. De volgende keer gaan we wat meer in het fijne gruis zoeken, want daar moeten ook heel kleine fossiele schelpjes te vinden zijn, naast de bekende haaien- en roggentandjes.

Haaien- en roggetandjes van de Kaloot


dinsdag 10 november 2015

Baie de Somme

Er tijdens het herfstverlof enkele dagen tussenuit knijpen – dat doet echt deugd. We trokken met het gezinnetje richting Frankrijk, wat voor ons niet erg ver is. Daarvoor is een halfuurtje rijden al genoeg. Maar niet deze keer. We moesten er nog twee uurtjes rijden bij tellen want we wilden de baai van de Somme bezoeken.





Het vrouwke had er een familiekamer voor ons vieren geboekt in een charmante chambre d’hôtes iets ten noorden, bij een kleinere uitvoering van de Sommebaai, die van de rivier L’Authie.



De eerste dag reden we echter de Sommevallei voorbij want we wilden een wandeling maken op de kalkkliffen bij Ault. Net ten zuiden van de Sommevallei stijgt het landschap geleidelijk door het krijtmassief. Aan de kust wordt dat recht afgesneden door de zee.


De krijtrotsen, Ault en in de verte de baai van de Somme
De rotsen duiken er loodrecht naar het Kanaal. Vermits het net hoog tij was konden we geen strandwandeling maken, maar dat is niet erg. De wandeling van Ault over de kliffen richting Bois de Cise is heel aangenaam. Je wordt er getrakteerd op enkele mooie vergezichten op Ault en de Somme baai en op de kliffen zelf. En we konden de zeehonden van bovenaf bewonderen.



Terug in Ault was het water ver genoeg gedaald om al eens het strand op te gaan. Dat was nog erg smal en we waren wat teleurgesteld dat er geen fossielen te vinden waren. Als we naar Cap Blanc Nez gaan is dat altijd de attractie, maar hier schijnen deze krijtlagen er geen vrij te geven. Wat er wel te vinden was waren bergen silexkeien.



De zee speelt er met een rommelend geluid carambole mee en maalt alles tot gruis. Misschien dat we daarom geen fossielen vonden?



’s Avonds gingen we dineren in St-Valéry-sur-Somme, een alleraardigst stadje langs de rivier met een lange ouderwetse esplanade met bomen. We vonden het zo leuk dat we er ‘s morgens opnieuw naartoe gingen – om het in daglicht te bezoeken. Spijtig genoeg liet de zon het afweten.





Brede trappen dalen af naar de rivier – maar laat je niet verleiden om af te dalen - bij het maken van deze foto "under the boardwalk" ging ik bijna onderuit. Wat op de trappen ligt is geen zand! Een mooi moment was toen er zes ooievaars heen en weer zwalpend over de daken scheerden. Dat was een mooie inleiding voor de namiddag, want die werd gewijd aan vogelkijken.

We reden naar de noordzijde van de baai, waar een poging om een stuk van de baai in te polderen ooit mislukte – en daarna het gebied een vogelparadijs werd: het Parc du Marquenterre. Nu is dit tevens een paradijs voor vogelliefhebbers, want je kan er enkele wandelingen maken van kijkhut naar kijkhut. Het hele gebied, dat bestaat uit een tiental grote en kleine plassen werd zo ingericht dat je als bezoeker ongezien dertien kijkhutten kan aandoen. Alle paden zijn er geflankeerd door met bramenmassieven en struiken begroeide wallen. Geen vogel die je ziet aankomen. We huurden er twee bijkomende verrekijkers, zodat elk gezinslid er een had.



Zo konden we die dag veel zien. Het begon al met een Kraanvogel. Maar die woont er blijkbaar permanent, want het dier kan niet meer vliegen na een ongeval. Verder zagen we Smienten, Bergeend, Aalscholver, Wintertaling, Wilde eend, Kievit, Kluut, Bruine kiekendief, Blauwe reiger, Grote en Kleine zilverreiger, Heilige ibis, Fazant, snel voorbij scherende sterntjes en een hoop meeuwen, Meerkoet, Waterhoentje, Dodaars, Slobeend en Tafeleend. En dan spreek ik nog niet over het kleiner gevogelte zoals Goudhaantje of IJsvogel.

Geen foto’s gemaakt die ergens op lijken, want het gebrek aan zon herleidde al mijn pogingen tot kleurloze fletse beelden. Wat ons het meest bijbleef was het groepje Watersnippen. Had niet iemand van die vogelaars ons er op gewezen, we hadden ze nooit opgemerkt – zo gecamoufleerd zijn die beestjes! En er zat er eentje zo dicht bij de kijkhut!


Op de derde dag wilden we naar het strand. Geen zin om nog ver te rijden dus we kozen voor de kust nabij onze Chambre d'hôtes.

Iets ten noorden van Fort-Mahon-plage is er een uitgestrekt duinengebied, wel anderhalve km breed, dat geflankeerd wordt door strand - een twee kilometer lange aanslibbingsstrook van de rivier L'Authie. Ideaal om er naar schelpen te gaan zoeken. En er was een parking op het eind van de rue de L'Authie.


Niets dan duinstruweel
We volgden het "pad van de vissers" doorheen de duinen.


Het strand voldeed aan de verwachtingen. Groot en eenzaam en vol schelpen. Het lag er om te beginnen vol van die hele grote Otterschelpen. Die vind ik nimmer op onze stranden! En het vrouwke vond tussen de kleine schelpjes enkele kleinoden: Schepjes en Ovale parelmoerneuten. Maar ook de kinderen kwamen met vondsten af: Marmerschelpen, Gewone tapijtschelp en Noordse hartschelp. Zelf was ik blij eindelijk eens Rechtsgestreepte platschelpjes te vinden.





We gingen noordwaarts op het strand en draaiden helemaal met de duinengordel mee de monding van de L'Authie binnen. Daar stuit je dan op de eindeloze schorren, welke helaas helemaal ingepalmd zijn door de jagers. Het ganse duinengebied er bij is zogenaamd jachtreservaat "voor de jacht en voor de wilde fauna", staat er op het bord.



Toen we even fout gelopen waren en we een stukje door de grasvlakte doorstaken, deden we een Velduil opschrikken. Die vloog helemaal het strand op waar ie ons een tijdje van verre verstoord zat aan te kijken, waarna hij met een ruime bocht richting duinstruweel vloog.



Het ganse schorregebied ligt vol ondiepe vijvers die van de eerste tot de laatste valkuilen zijn voor elke overvliegende eend. Op elke plas dobberen plastic lokeenden en naast elke plas vind je een ingegraven schietpost. Het is opvallend dat die dingen allemaal een toegang bovenaan hebben. De jagers kruipen er in bij laag water en bij hoog water steekt slechts de top met schietgaten boven het wateroppervlak uit.




Hoe uitgebreid deze praktijken zijn zie je goed op deze googlemaps luchtfoto’s. Zowel de baai van de Somme als de monding van de L’Authie liggen vol dergelijke jachtputten. Vergelijk die oppervlakte maar eens met de oppervlakte natuurreservaat … je zal maar een eend in Frankrijk zijn!


Jachtputten in de monding van de L'Authie
Enkele van de jachtputten in de baai van de Somme
En als je volop jachtseizoen naar ginder trekt, kan je de jagers moeilijk vermijden. Je ziet ze overal, op weilanden en akkers, in bos en struweel en op de schorren. We kwamen ze zelfs tegen in het lokale restaurantje …
Na de maaltijd gingen we nog even naar het strand van Fort-Mahon-plage alvorens huiswaarts te keren. Een wel erg vrijpostige meeuw kwam ons uitzwaaien.







woensdag 29 juli 2015

Refuge de la Lavey

Dag 11: woensdag 29 juli 2015

Toen we hier zeven jaar geleden ook op vakantie waren was deze wandeling de enige waarop we een berghut bereikten. Dochter was toen maar zes en we vonden het toen een hele prestatie van haar. We hadden dus goede herinneringen aan de wandeling naar de refuge de la Lavey.



De uitstap start aan de parking bij Champhorent. Vandaar leidt een steile afdaling naar de Romeinse brug, de Vénéon over en dan weer een steile klim tot je aan de overkant van de vallei weer ongeveer op dezelfde hoogte bent als het startpunt – in het gehuchtje La Raja.



Maar vanaf daar is de wandeling weer makkelijk en relatief vlak.



Halverwege de wandeling kom je nog eens een oud brugje tegen, waarvan de onderkant begroeid is met kleine varentjes, wellicht Smalle beukvaren. Eergisteren kwamen we al enkele distelsoorten tegen - nu weer een zeldzaamheid: de Aarddistel (Cirsium acaule).



Twintig minuutjes later krijg je in de verte een gebouw in het vizier. Maar laat je niet vangen, dit is slechts een stal, niet de refuge zelf.


Om de berghut te bereiken moet je nog over die rotsmassa heen.


Maar nog eens twintig minuten later bereik je dan de refuge.


Daar zat iedereen gezellig aan de picknickttafels buiten. Helaas hadden we net besteld toen een plotse regenvlaag alleman naar binnen joeg. Dat was spijtig, want dit was onze laatste geplande grote wandeling, en ik had op ons eindpunt hier bij de berghut op mijn gemak van het zicht willen genieten.



Ik compenseerde de teleurstelling met een lekker stuk bosbessentaart – het wordt een goede gewoonte. Wat later gingen we alvorens terug af te dalen eerst nog een klein stukje voorbij de berghut. Het zicht op het eind van de vallei is heerlijk weids. De pas aan het eind van de vallei draagt een smalle band van ijs en sneeuw net onder de toppen, een smalle sjaal als restant van de gletsjer. 



De afdaling ging met forse tred, want we werden wat opgejaagd door de dreigende wolkenmassa’s.


Elk moment kon daar terug regen uit vallen – wat dan toch nog gebeurde. Maar de poncho’s, die we altijd mee hebben, zijn gelukkig snel uitgehaald.

<< Terug naar dag 1